Als Gerie Smit niet was uitgenodigd om dit weekend te komen spreken voor de slachtoffers van een discobrand in Göteborg, was ze wellicht nooit meer naar binnen gegaan bij ’t Hemeltje. Smit overleefde de nieuwjaarsbrand in Volendam. En weet al jaren dat haar dorpsgenoten het leed van toen liever niet oprakelen.
Als Smit voor het eerst in jaren het café inloopt, houdt ze even haar pas in. Ze pulkt met haar handen aan de riem van haar tas, zenuwachtig. Er is hier niets veranderd, zegt ze. De Volendamse brand is alweer bijna 23 jaar geleden, maar in de bar is de tijd bevroren. Alsof Volendam een doek over het verleden heeft gegooid. Smit, zelf overlevende, vraagt zich in de bar hardop af of dat niet moet veranderen? Moet ’t Hemeltje niet een herdenkingsplek worden?
De vraag zit Smit hoog. Want ze wil niet praten voor de rest van het vissersdorp. De afgelopen weken werd de kwestie echter wel ineens actueel. Smit, journalist bij NH – schreef een boek over de ramp, die het leven kostte aan 14 jonge mensen. En ze maakte een documentaire erover. En daarom is ze gevraagd om zondag te spreken in het Zweedse Göteborg, dat twee jaar voor de Volendamse cafébrand ook werd getroffen door een heftige brand in een discotheek (63 doden). De dansgelegenheid is nu opgeknapt, geschilderd. Heel anders dan ’t Hemeltje, dat na al die tijd een desolate indruk wekt.
Maar of dat de beste manier is? Smit weet het niet. Ze gaat samen met Erik Tujip, de voorzitter van stichting Nazorg Nieuwjaarsbrand Volendam, en een vertegenwoordiger van de gemeente naar Göteborg om te ontdekken of ze iets kunnen leren van de manier waarop ze in het Scandinavische land de herinnering aan de brand in leven houden. Ook Tuijp die eerder al naar Göteborg afreisde, gaat er spreken.
Voor de gelegenheid bezoekt Smit ’t Hemeltje. Lange witte jas, tas om de schouders geslagen. Als je goed kijkt, zie je op haar handen de sporen van die bewuste nacht. Brandwonden. Voor we naar binnen gaan, laat ze me het gedenkteken op De Dijk zien. Blauwe tegeltjes, van schoolkinderen. “De mijne zit er niet tussen”, zegt ze. “Ik was die dag ziek.” Met haar handen maakt ze aanhalingstekens in de lucht. “Ik wilde het lange tijd niet, denken en bezig zijn met die nacht. Ik heb het lang weggestopt.”
’t Hemeltje zit boven een fotowinkel. In de hoek zit de toegangsdeur verstopt achter visnetten. De voertaal in de winkel is Duits, er worden foto’s gemaakt in klederdracht. Vroeger zat hier een café, de Wirwar. En vanuit die bar kon je dan via een trap naar boven, naar ’t Hemeltje. Een plek waar de jeugd zich verzamelde om hun eerste biertjes te drinken. In de nieuwjaarsnacht van 2001 verscheurde een brand de jonge levens van veertien van hen. De kerstversiering aan het plafond vloog in brand.
Smit is er na die bewuste nacht pas twee keer geweest. Er nu, op een druilerige middag in oktober, zomaar binnenlopen is raar, zegt ze. “Schrijf maar op dat ik er na twintig jaar nog steeds moeilijk over kan praten. Gek hè?”
Smit leidt me rond. Stapje voor stapje maken we een ronde om de bar. Net als vroeger. “Als ik hier binnenkwam, wilde ik kijken wie er waren.”
Niets veranderd
In het midden van het café staat een enorme, veelhoekige bar, aan de muur hangen verweerde spiegels met daarop kerststerren geschilderd. De plafonds zijn verkleurd door het vuur, dat als een steekvlam door de ruimte raasde. Aan de muur hangen gesmolten reclameborden. De wetenschap dat in deze ruimte veertien slachtoffers zijn gevallen, is haast niet te bevatten. “Er is écht niets veranderd”, zegt Smit. “De rommel is opgeruimd, de jassen, de gesmolten schoenen. Maar verder is het precies zoals het was.”
Smit houdt aan de achterkant van de bar even stil, op de plek waar het vuur begon. Ze stond amper anderhalve meter verderop, vijftien was ze. “Ik was daar voor een zoentje”, zegt ze. “En op het moment van de brand was ik aan het zoenen.” De momenten daarna zijn vaag. Ze voelde het vuur, raakte bewusteloos. En niet veel later vond ze haar weg naar buiten, nadat ze over de bar was geklommen. Met haar handen wijst Smit de vluchtroute aan.
Ze was als één van de eersten buiten, had nauwelijks door hoe ernstig ze gewond was. “Derdegraads brandwonden voel je niet”, zegt ze nuchter. Ze lag daarna twee maanden in het ziekenhuis. Ze kan zich de rit naar het ziekenhuis nog herinneren, het eerstvolgende moment was 21 januari. “Ik ben drie weken in coma gehouden. Ik wist van niks, had duizend vragen. Daarna ben ik nog een paar keer bijna doodgegaan door bacteriële infecties. Ik heb alle beestjes die er zijn in mijn rug gehad.”
In ’t Hemeltje vertelt ze het verhaal, haar verhaal. Het verhaal dat steeds weer aanklopt. Al was het maar omdat je het aan haar lichaam kunt zien. En omdat ze een echte Volendamse is, wil ze er de eerste jaren na die nieuwjaarsnacht eigenlijk nauwelijks over praten. “Hoe ’t Hemeltje er nu uitziet, is daar ook eigenlijk een voorbeeld van. Hier heeft de tijd stilgestaan. Echt stilgestaan. In mijn documentaire ‘Daar praten we niet meer over’ is dat ook mijn zoektocht. Waarom mensen er niet over willen praten. Die kreeg ik keihard terug: die vraag ging eigenlijk over mezelf.”
Herdenking in Göteborg
En nu de 25ste herdenking van de brand in Göteborg voor de deur staat, dringt de vraag zich op, of Volendam er ooit goed in zal worden, in herdenken. En of dat eigenlijk wel nodig is. Moet ’t Hemeltje een herdenkingsplek worden? Of moet het voor altijd – als eigendom van de gemeente – in half vervallen, maar oorspronkelijke staat bewaard blijven? Smit weet het niet, ze kan en wil niet praten voor haar dorpsgenoten. Maar vreemd is het wel, nu ze zomaar ineens weer eens een rondje maakt om de bar. Net als vroeger.
In Zweden is de discotheek een gedenkruimte geworden. Gestript en opgeknapt. De verhalen van de slachtoffers worden er verteld. De herdenking van zondag is de laatste. Daarna blijft de plek toegankelijk. Iedereen kan er altijd heen, als ze dat willen.
Als Smit er zondag spreekt, wil ze die ruimte voelen. Voelen of die jonge levens er nog zijn, of je er überhaupt nog íets voelt. “Ik denk dat ik dan pas kan bedenken wat er met ’t Hemeltje moet gebeuren. En of er iets mee moet gebeuren. Ik vind het zo moeilijk. Maar ik ga ook daar verhalen maken, kijken of er raakvlakken zijn. En ook dat verhaal zal ik vertellen, omdat ik nu eenmaal journalist ben.”
“Ik sprak er een lotgenoot, hij heet Roz. Onze verhalen zijn bijna gelijk. Ik noem hem soms de Zweedse Gerie. Hij heeft ook een boek en documentaire gemaakt. Ik wil weten of er een band door de brand is. Om daar weer van te leren. En weer door te gaan. En te bekijken of en hoe we hier in Volendam verder moeten.”
De documentaire die Gerie gemaakt heeft, is hieronder te bekijken.